dinsdag 15 december 2009

Het kerstliedje.

Mijn voeten gleden onder de dekens vandaan en daar lagen ze: stil, koud en weerloos. Mijn arme tenen - die liever een paar sokken hadden gehad - wachtten tot de tijd door klokken en wijzers werd vermaald tot alleen iets als herrinering.
Jij had mijn handen niet losgelaten als ik het niet had gevraagd.

zondag 6 december 2009

Ik zing 'regendruppels vallen op mijn hoofd'.

Laten we dansen, het is het laatse uur. Laten we het ervan nemen met onze gezichten naar de lampen van het licht. Nu wij rondjes dansen en louter elkaar kunnen bekijken, wil ik alleen nog dat van jou. Inmiddels is het stil geraakt in mijn hoofd. Weergaloos doch weerzinwekkend. Het licht brandt op mijn netvlies. En zo kwam de ochtend. Stralend.

vrijdag 27 november 2009

En maakte mij weer zoals ik was.

Buiten tikte de regen tegen het raam van onze kamer. Maar bij ons, onder de dekens van zijn dekbed, was de wind. In mijn hoofd was het windstil, gelukkig stil, stil en duidelijk. Maar mijn opstandige benen.. Mijn opstandige benen daarentegen, zij waaiden zich tegen de jouwe. De storm in mijn onderbuik waaide harder dan voorheen. Bomen werden ontwricht en huizen opgepakt en weggesleurd. Gevolgd door de echte wind. De ware. De realitaire. De wezenlijke. Die eerlijke wind. En waaide mij om mijn schouders. Sloeg mij vervolgens tegen de grond en ik voel nog de kou in mijn vingers. Nu, onbepaalde tijd later, regent het in mijn kamer. En ook de wind is terug.

zondag 22 november 2009

Genegenheid in derde versnelling.

Rustig als ik mijn ogen open. En mij realizeer dat het de tafel is waarop ik dans. Roep ik in het wild. Dat het het tafelkleed is wat zich misdraagt: zij legt zich onder mijn voeten. De kamer draait. Of het nijgt naar de tafel die valt. Voor mijn gezicht zich verzoent met de vloer, lijk ik opgevangen door de lucht. De lucht die niet waait. De lucht die mij niet vangt. Nog enkele minuten lig ik op de vloer en staar ik me blind op het plaffond met de witte verf. Het kon me helemaal niets schelen dat ik van de tafel was gevallen. Laat mij maar liggen op die grond. Vertrouwde grond. De grond van mijn bestaan.

dinsdag 29 september 2009

Want jij zei goedemorgen.


Vroeger was ik jonger dan vandaag. En de dagen zijn nu langer.
Grijs, moe en gemeen kijk ik je aan. Het is nog vroeg. Je lacht. Goedemorgen.

zondag 27 september 2009

Sorry. Verlichting.

Een adem, een zucht. Een grap, een klucht.
Een lip, een mond. Een blik was ongezond.
Tot over een uur.

vrijdag 18 september 2009

Ik moet niet meer.

Het wordt hoe langer hoe trager. En ook donker.



Ik ben weg als jij mij ziet.

zaterdag 5 september 2009

Vol canvas of leeg vel papier.

Ik kan dansen met woorden. Ik steel van de liefde en eet van de passie. Ik kan lopen tot de maan en glijden tot de Noordzee. Omdat ik niet denk wie jij bent. Ik niet ben wie jij denkt en jij niet zoals ik denk dat jij denkt dat ik ben. Zo luister ik met wind en draai ik met molens. Zo kan ik springen met landen en landen met zachten. Omdat ik kan kijken met kleuren. Kijken met kleuren en zingen met letters. Ik schrijf wolken in het licht en geluk in mijn hart. Raadsels in mijn hoofd en woorden op mijn lippen. Zo draai ik en draai ik. Tot ik ben wie jij denkt. En ik denk wie jij bent. Tot ik val voor een bepaalde tijd. Tot ik bij beer en zij bij mij. Omdat ik van haar en zij van mij.

zaterdag 15 augustus 2009

Spiegelbeeld.

"Niemand hoort hier meer dan jij" had je gezegd. En ik zag mij in zijn ogen. Kijk mij in zijn ogen. De kleur vergrijst. Het trekt weg tot aan de randjes. De verf bladdert van mijn gezicht. Repen kleur trek ik van mijn wang. Ik doe alsof ik huilen moet. Ik vind mezelf misselijkmakend. Ik sla hem met mijn vuist. Hij lacht. Niemand hoort hier meer dan hij dat is duidelijk.

vrijdag 14 augustus 2009

Ik wilde andere kleren aan.

Ik zie de deur die hij niet goed heeft dicht gedaan.
Ik zie zijn schoenen bij de deur.
Ik zie hem met zijn hoofd in het kussen.
Ik denk aan een foto.
Ik denk dat ik me onder het bed veiliger zou hebben gevoeld.
Of zelfs met mijn hoofd in de schoot van mijn moeder.
Nu wil ik het liefst aan mijn haren getrokken worden. En op de grond gesmeten. Opdat ik wakker zou schrikken. Opdat ik het weer zou snappen. Want ik had geschreeuwd. Ik wil andere kleren aan had ik geschreeuwd. Ik wilde helder worden. Ik wilde dat het stopte. Ik wilde dat hij begon te praten. Ik ben de kamer uit gelopen en ik ben daar gaan zitten. Ik heb daar heel lang gezeten.

vrijdag 7 augustus 2009

Er staat er wit huis op de dijk.

Het was een nu, zoals het nu niet meer is.
Een sleutel vloog in een hoop woorden.
Woorden waarin de regen mooier was dan het water alleen.
Want ik was de regen. En het water. Maar jij alles.
Omdat dat is wat we doen. We zijn, en vallen omlaag.
En in die tussentijd moeten we maar ergens onder een boom zien te schuilen.

donderdag 23 juli 2009

Tekenen aan de keukentafel.

Ik schrijf ogen op mijn handen.
Dikke kraters op mijn bol.
Streepjes over landen.
En hartjes maken kuiten vol.
Ik teken letters op mijn oren.
En verf puntjes op mijn duim.
Ik kleur een wereld die kan horen.
Maar ook wel eens een zuurpruim.
Zo teken ik heel de wereld mooi.
Ik teken haar op dr kop.
Het wordt dan wel een klerezooi.
Maar daar zie ik niet tegenop.

Wanneer kom ik thuis?

Ik ging kopje onder. Ik hield mijn adem in. Licht van de zon dwarrelde gebroken door het wateroppervlak naar beneden en verlichte jouw benen. Op het oppervlak drijft een hoedje. Zojuist had jij hem nog op maar jij bent gaan duiken en ik kan jou niet vinden. Even denk ik dat je mijn been beet pakt. Maar dat leek maar zo. Ik was nog lang niet thuis.

Jij, ik en een pen.

Pak een pen en een papier. Ook fantasie raap je bij elkaar. Schrijf een afscheid op een perron. Tussen twee mensen. De een heeft een hoed. De ander niet. Zo zien zij elkaar. En dan niet meer. Hij vertrekt. De ander blijft staan. Schrijf zoals jij het mooi vindt. Schrijf mij.

Jij doet iets.

Jij wilt een vuurtje. Ik wil een vlam.
Ik tel af. Tot de tijd vergeten wordt en tot ik vliegen kan.

Vertraag mij.

Ik voel ik voel wat jij niet voelt.
Ik hou van ons.
Jij stelt mij telkens weer teleur.

Anders dan jij.

Ik schreeuw tegen mijn tranen dat ze moeten stoppen. En vallende blaadjes buiten mijn raam kijken me aan. En ik wil me voelen zoals zij. Ik wil me laten vallen en me geen zorgen hoeven maken over de landing. Ik wil samen met 100 anderen. Ik wil jouw lippen en de kussen die er hadden kunnen zijn. Ik wil oude winter liedjes zingen. Omdat ik je mis, zelfs als je bij me bent.
En ik wil dat je me eindelijk eens in je armen neemt. Gewoon omdat dat leuk is.
Maar ik vind jou stom en je bent een eikel. En daarom ben ik zo godsgruwelijk verliefd op je.

Metta.

Op de dag dat ik in het gras lig en omhoog kijk naar de takken die ervoor zorgen dat de zon niet in mijn ogen schijnt. Op de dag dat we een picknickmand hebben met croissants. Dat we elkaar aankijken en niets meer hoeven te zeggen. Dat je aardbeienjam op je witte hemd morst. Dat we lachen en niet denken hoe we dat schoon moeten maken, maar denken; wat zijn wij gelukkig door alleen elkaar te hebben. Op die dag zou ik je een kus geven. En dan zou je me lief vinden. Net zo lief als ik jou.

Vluchten kan niet meer.

Ik dacht ooit dat ik eigenlijk heel groot was. Maar ik zag alleen mijzelf. En niet mijzelf in verhouding tot de anderen.
De anderen.. Wat kan ik daar nu nog over zeggen. Nu de regen in mijn gezicht waait en mijn tranen al lang niet meer te onderscheiden zijn van de koude druppels.

De spelletjes kan ik niet meer spelen,
de regels ben ik kwijt.
Met een half kaartspel kan ik niet delen.
Waarschijnlijk zijn het de spelers die ik mijd.
Tot in den eeuwigheid.