donderdag 23 juli 2009

Tekenen aan de keukentafel.

Ik schrijf ogen op mijn handen.
Dikke kraters op mijn bol.
Streepjes over landen.
En hartjes maken kuiten vol.
Ik teken letters op mijn oren.
En verf puntjes op mijn duim.
Ik kleur een wereld die kan horen.
Maar ook wel eens een zuurpruim.
Zo teken ik heel de wereld mooi.
Ik teken haar op dr kop.
Het wordt dan wel een klerezooi.
Maar daar zie ik niet tegenop.

Wanneer kom ik thuis?

Ik ging kopje onder. Ik hield mijn adem in. Licht van de zon dwarrelde gebroken door het wateroppervlak naar beneden en verlichte jouw benen. Op het oppervlak drijft een hoedje. Zojuist had jij hem nog op maar jij bent gaan duiken en ik kan jou niet vinden. Even denk ik dat je mijn been beet pakt. Maar dat leek maar zo. Ik was nog lang niet thuis.

Jij, ik en een pen.

Pak een pen en een papier. Ook fantasie raap je bij elkaar. Schrijf een afscheid op een perron. Tussen twee mensen. De een heeft een hoed. De ander niet. Zo zien zij elkaar. En dan niet meer. Hij vertrekt. De ander blijft staan. Schrijf zoals jij het mooi vindt. Schrijf mij.

Jij doet iets.

Jij wilt een vuurtje. Ik wil een vlam.
Ik tel af. Tot de tijd vergeten wordt en tot ik vliegen kan.

Vertraag mij.

Ik voel ik voel wat jij niet voelt.
Ik hou van ons.
Jij stelt mij telkens weer teleur.

Anders dan jij.

Ik schreeuw tegen mijn tranen dat ze moeten stoppen. En vallende blaadjes buiten mijn raam kijken me aan. En ik wil me voelen zoals zij. Ik wil me laten vallen en me geen zorgen hoeven maken over de landing. Ik wil samen met 100 anderen. Ik wil jouw lippen en de kussen die er hadden kunnen zijn. Ik wil oude winter liedjes zingen. Omdat ik je mis, zelfs als je bij me bent.
En ik wil dat je me eindelijk eens in je armen neemt. Gewoon omdat dat leuk is.
Maar ik vind jou stom en je bent een eikel. En daarom ben ik zo godsgruwelijk verliefd op je.

Metta.

Op de dag dat ik in het gras lig en omhoog kijk naar de takken die ervoor zorgen dat de zon niet in mijn ogen schijnt. Op de dag dat we een picknickmand hebben met croissants. Dat we elkaar aankijken en niets meer hoeven te zeggen. Dat je aardbeienjam op je witte hemd morst. Dat we lachen en niet denken hoe we dat schoon moeten maken, maar denken; wat zijn wij gelukkig door alleen elkaar te hebben. Op die dag zou ik je een kus geven. En dan zou je me lief vinden. Net zo lief als ik jou.

Vluchten kan niet meer.

Ik dacht ooit dat ik eigenlijk heel groot was. Maar ik zag alleen mijzelf. En niet mijzelf in verhouding tot de anderen.
De anderen.. Wat kan ik daar nu nog over zeggen. Nu de regen in mijn gezicht waait en mijn tranen al lang niet meer te onderscheiden zijn van de koude druppels.

De spelletjes kan ik niet meer spelen,
de regels ben ik kwijt.
Met een half kaartspel kan ik niet delen.
Waarschijnlijk zijn het de spelers die ik mijd.
Tot in den eeuwigheid.